Het gesprek met Henry Schut

Met licht nerveuze kriebels wachten we in een knus cafeetje op Henry Schut, radio- en televisiepresentator bij NOS Sport. “Hoe zou hij in het echt zijn?”, vragen we ons hardop af. Niet veel later loopt Henry met een brede lach door de deur. “Ah, kijk eens aan! In levende lijve!”, roepen we.

Tekst: Sanne Bakker en Cristian Turien, Beeld: Nygel Libiee

Henry heeft nog precies één gaatje in zijn agenda kunnen vinden voor ons. “Voorlopig blijft het redelijk druk en hectisch, maar ik heb me altijd voorgenomen om tijd te maken voor studenten”, vertelt hij. “Ik vond het zelf als student geweldig om te leren van mensen in het vak.”

Hoe was jij eigenlijk als student?

“In 1995 werd ik uitgeloot voor de School voor Journalistiek, maar ik wilde écht niks anders doen, want ik wilde radio-dj worden. Daarom startte ik met de avondopleiding van de SvJ in Zwolle en zat ik twee avonden in de week als 18-jarig jochie tussen de 40-jarige mannen en vrouwen, die voor mijn gevoel constant over poepluiers en hun gezinnen praatten. Dat viel natuurlijk op, dus op een gegeven moment zei mijn school: ‘Als je wil, mag je volgend jaar gewoon op de dagopleiding instromen.’ Dat deed ik na een jaartje werken bij het lokale radiostation van Nijkerk.

In het tweede jaar van de opleiding moesten we een richting kiezen: radio, televisie, geschreven of bedrijfscommunicatie. Was trouwens heel grappig om te zien: de communicatie-studenten waren allemaal netjes gekleed, de sloebers waren de journalisten. Het liefst wilde ik televisie én radio kiezen, maar dat kon niet. Omdat ik al een tijdje radio maakte, koos ik voor televisie. Net als veel anderen; tv is immers een veel ingewikkelder en daardoor boeiender medium om te leren. 

Als ik vervolgens terugdenk aan mijn derde en vierde jaar, zie ik mezelf bijna alleen maar in een montagehok op school zitten. Alhoewel, ik ging ook weleens naar de kroeg, maar ik wilde dit vak zó graag leren dat ik geen zin had om drie keer in de week ergens in een goot wakker te worden. Ik had immers het eerste jaar ‘gemist’ en was me heel bewust van de kans die ik kreeg. Daarom kon ik me ook flink storen aan klasgenoten die er met de pet naar gooiden.”

Wie was jouw idool in je studententijd?

“Jullie kennen hem waarschijnlijk niet, maar voor mij was Peter Kloosterhuis een groot voorbeeld. Hij kwam een keer langs op school en ik weet niet eens meer waarvoor, maar ik kan me nog goed herinneren dat ik dacht: ‘Wow, dit is écht iemand uit het vak! Hij heeft het gewoon gemaakt!’ Een paar jaar later liepen we rond in hetzelfde gebouw; toen ik stage liep bij de NOS en hij bij de hoofdredactie van NOS Sport zat. En het grappige is: hoewel hij allang met pensioen is, kom ik hem nog steeds heel vaak tegen. We zitten namelijk bij dezelfde sportschool!”

Over de sportschool gesproken… In je boek ‘Topfit, ook als je denkt geen tijd te hebben’ schrijf je hoe je in je jaren ‘20 ontevreden was over je “dunne, jongensachtige lichaam”. Had je veel last van een slecht body-image?

“Ja, ik had er best veel last van. Ik wist toen niet precies waarom, maar achteraf gezien was het heel simpel: ik was een ontzettend late puber. Op de middelbare school was ik nog echt een kind, terwijl anderen om me heen al verkering kregen, gingen stappen en met elkaar flirtten. Dat heeft me best een tijdje achtervolgd. Ook toen ik op de School voor Journalistiek kwam, liep ik voor mijn gevoel al een paar jaar achter op de rest en ben ik me heel erg gaan focussen op carrière maken. Dat heeft natuurlijk zijn vruchten afgeworpen, maar het is niet leuk om onzeker te zijn over jezelf. Niet dat ik de hele tijd ongelukkig was, maar ik was nooit helemaal relaxed.

Uiteindelijk bracht fitness de uitkomst, al moest ik daarvoor een flinke drempel over – ik moest worden meegetrokken door een collega. Nu weet ik: de kunst zit ‘m in het afscheid nemen van je slechte zelfbeeld. Je moet kijken naar je positieve kanten! Dat is natuurlijk veel makkelijker gezegd dan gedaan, maar echt: ga het gevecht met jezelf aan, in plaats van dat je in je negatieve beeld blijft hangen.”

Had je die mindset – ‘ga het gevecht met jezelf aan’ – ook in de periode van de coverfoto van Men’s Health?

“Ja, dat was gas erop! Maar dat was natuurlijk iets geks voor een paar maanden. Als je langer aan je lichaam wil werken, is dat moeilijker vol te houden. Je moet sporten dan gaan zien als een feit. Denk niet: ‘Shit, ik moet nog een uur vrije tijd opofferen om te sporten.’ Nee, je moet het andersom zien: sporten heb je nodig om de rest van je tijd goed vol te kunnen houden, want je wordt er fitter van én je gaat lekkerder in je vel zitten.”

Hoe is de balans tussen hard werken, talent en geluk bij jou?

“Dat is een lastige, maar echt serieus goede vraag. Ik vraag het me ook weleens af, bijvoorbeeld als ik kijk naar de kinderen van topsporters, die dezelfde sport als hun vader of moeder op hoog niveau doen. Komt dat omdat hun ouders die sport deden, en ze daardoor makkelijk toegang hebben tot de topsport? Of zijn ze oprecht ook zo getalenteerd? Volgens mij ligt de waarheid ergens in het midden, en zo is dat ook bij mij gegaan. Voor sommige aspecten van radio en televisie maken heb ik meer oog, maar mijn stem helpt ook mee. En dat is puur geluk.”

Toch moet je wel íéts goed doen om bij je stageplek te mogen blijven hangen. Heb je tips voor aspirant sportjournalisten?

“Als je je stageplek en werk écht heel leuk vindt, dan moet je – naast je best doen – vragen, vragen, vragen. Probeer alles op te slurpen wat je tijdens je stage ziet en meemaakt, laat zien dat je interesse hebt in het vak en stel je voor aan veel verschillende mensen. Wees niet bang om op een bepaald moment je ambitie uit te spreken. Doe dat niet op een ‘hebberige’ manier, maar vraag het gewoon. Bijvoorbeeld: ‘Hey, ik zou het leuk vinden om de kans te krijgen om hier te blijven werken, of om dit of dat nog eens te proberen.’ Dat kan dan toch alleen maar positief benaderd worden?”

Is het ook belangrijk om al veel connecties te hebben in bijvoorbeeld de sportjournalistiek? Want kom je veel vriendjespolitiek tegen in de wereld waarin jij werkt?

“Ik kan daar geen duidelijke ‘ja’ of ‘nee’ op antwoorden, omdat ik geen andere wereld ken en ik zelf het ‘normale’ traject bewandeld heb: studie, stage en dan blijven plakken. Bij ons werken er wel kinderen van trouwe medewerkers – die beginnen vaak op de autocue of maken een paar montages achter de schermen – maar pas als we merken dat ze echt ergens talent voor hebben, mogen ze door met andere dingen. Als mijn kinderen later vragen of wij een plekje voor ze hebben, ga ik dat natuurlijk in de gaten houden, maar alleen als ze het ook echt leuk lijken te vinden en er een beetje talent voor hebben.”

Hoe was eigenlijk jouw eerste keer voor de camera?

“Ik was beláchelijk gespannen! Het was een heel kleine uitzending; het laatste blokje ‘Sport’ van het Één Uur Journaal. Duurde precies vijf minuten. Ik dacht dat elk woord heel netjes uitgesproken moest worden en dat een kleine verspreking een enórme koeien fout was. Ik was zelfs zó zenuwachtig dat ik in een soort roes de uitzending deed, op een automatische piloot die ik nog helemaal niet had! Na die vijf minuten stond ik te trillen als een rietje; ik had al mijn energie gebruikt om het zo goed mogelijk te doen.”

Je presenteert natuurlijk niet alleen maar vaste programma’s, maar ook uitzendingen over bijvoorbeeld de Olympische Spelen. Wat heeft je voorkeur?

“De ‘reguliere’ programma’s zijn ontzettend leuk omdat je daarmee onderdeel kan zijn van iemands routine. Zo werd ik vorige week na een bijeenkomst gewaarschuwd: ‘Er staat buiten een 65-jarige man die iets tegen je wil zeggen, want hij kijkt vijf dagen per week!’ Dat vond ik knap, want ik ben niet eens vijf dagen per week op tv, maar het was een hartstikke vriendelijke man en hij herinnerde me eraan dat kijkers en luisteraars je als een soort huisvriend kunnen zien.

Toch zijn die vaste programma’s eigenlijk heel vluchtig, dus door de jaren heen groeit de behoefte om een volgende stap te zetten. WK- of Olympische Spelen-programma’s, waar ik elke dag met hoofdrolspelers van de dag aan tafel zit, voelen als een andere categorie. Juist omdat het eenmalige programma’s zijn die we maar een paar weken maken, kan ik daarin veel meer van mezelf laten zien.”

Voel je bij dat soort programma’s dezelfde spanning als tijdens je eerste keer presenteren?

“Ja, de eerste en tweede uitzending van zo’n reeks zijn ook weer doodeng. Ik zit steeds met de gedachte: ‘Gaat dit wat worden? Gaat het wel werken?’ We moeten maar hopen dat het allemaal samenkomt en dat iedereen het leuk vindt. Bovendien zijn we deels afhankelijk van hoe de wedstrijden verlopen, want als bijvoorbeeld het Nederlands Elftal heeft gewonnen, krijgt het hele programma een meerwaarde. Dat voelt het publiek ook.

En het gaat ook weleens mis, bijvoorbeeld toen Sven Kramer op dag 1 van de Olympische Spelen in Pyeongchang besloot om na zijn winst tóch niet bij ons langs te komen. Zaten we dan… In Pyeongchang, in een container studiootje, dertig meter van het ijsstadion af; allemaal zo geregeld dat Kramer bij ons kon aanschuiven. Het was hem natuurlijk goed recht – want twee dagen later moest hij weer schaatsen – maar bij ons brak er dikke paniek uit. We moesten ineens het programma vullen zónder de hoofdrolspeler van de dag!”

Hoe hebben jullie het uiteindelijk opgelost?

“We hadden een andere medaillewinnaar en een schaatscoach uitgenodigd én we bedachten een quizje voor Kramer, over zijn carrière. Daar heb ik hem mee ‘overvallen’ op het sportterrein. Was uiteindelijk niet zo’n groot succes: hij had er helemaal geen zin in en hij wist de antwoorden op mijn vragen ook niet, haha!”

Wat is dan een interview waar je wél heel blij op terugkijkt?

“Vooral de interviews waarin je nóg meer krijgt dan je hoopte. De eersten die me te binnen schieten zijn toch degene waarbij mensen gaan huilen – al zijn we daar nooit op uit. In Pyeongchang hadden we Jorien ter Mors aan tafel, toen ze die dag Olympisch goud had gewonnen. Ze dacht terug aan haar vader die vier jaar eerder overleed, dus werd ze zeer emotioneel. Op dat moment was ze helemaal zichzelf; dat is bijzonder mooi. 

Ook is het natuurlijk super tof om mensen waar ik vroeger fan van was, te interviewen. Bijvoorbeeld Leo Visser, meervoudig Olympisch medaillewinnaar. Als klein jongetje was ik enorm fan van hem en 30 jaar later zat hij bij mij in de studio. Hij kende mij zelfs! Dat was heel bizar: ‘Huh, ik ben fan van jou, niet andersom!’ Leo was een heel sympathieke, bescheiden man die ook erg geïnteresseerd was in wat wij deden.”

Valt het soms ook tegen?

“Om een extreem voorbeeld te noemen: ik deed verslag van een Champions League-wedstrijd in Istanbul, waarin Wesley Sneijder speelde, maar die werd tijdens de rust gestaakt door hevige sneeuwval. We wilden heel graag de spelers interviewen over hoe zij dat meemaakten, maar toen bleek dat de spelers geen interview mochten geven als de wedstrijd nog niet was afgelopen. Op een bepaald moment stond ik een paar meter verwijderd van Sneijder – we konden gewoon praten – maar het mocht écht niet. Voor niks naar Istanbul gegaan, dus.”

Wat zijn je plannen voor de toekomst?

“Ik heb eigenlijk nog geen concreet plan. Gelukkig is er bij de NOS veel ruimte om verschillende dingen te doen. Ik werk er wel al bijna 25 jaar – waarvan de laatste 18 jaar als presentator – dus ik ben langzaam aan het nadenken over wat ik het komende decennium zou willen. Mijn werk is natuurlijk nog steeds leuk, maar ik blijf op zoek naar iets dat het leuk en spannend houdt.

Ik heb een paar podcast series en ben nu ook inval-DJ, bij Radio 5. Uiteindelijk ben ik dus toch plaatjes gaan draaien! Het zou best kunnen dat ik dit meer ga doen en mijn reguliere werk juist minder, maar ik zie het wel. Op zoek blijven naar uitdagingen: dát vind ik vooral belangrijk.”